
Jurisprudentie
AQ7913
Datum uitspraak2004-06-22
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200097/HE1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200097/HE1
Statusgepubliceerd
Indicatie
In de bewering van [appellanten], dat [geïntimeerden] tussen de koop en de kadastrale opmeting het perceel hebben verkleind door verplaatsing van het litigieuze (basalten) paaltje staat de verklaring van [appellant sub 1] als partij-getuige geheel alleen. In de overige getuigenverklaringen wordt geen bevestiging daarvan gevonden: geen van die getuigen weet iets van een betonnen of basalten paaltje, en voorzover zij iets vernomen hebben van een andere aanduiding zoals bijv. een ijzeren pin, of van de wijze waarop opmeting zou of had moeten plaatsvinden, zijn zij geheel afgegaan op hetgeen [appellant sub 1] daaromtrent mededeelde.
Uitspraak
typ. MBR
rolnr. C0200097/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 22 juni 2004,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
appellanten bij exploot van dagvaarding van
19 december 2001,
procureur: mr. J.A.J. Dappers,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerden,
procureur: mr. R.G.F. Lammers,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van
8 april 2003 in het hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellanten - verder wederom te noemen [appellanten] - als eiseres en geïntimeerden - verder wederom te noemen [geintimeerden] - als gedaagden gewezen vonnis van 21 september 2001.
4. Het tussenarrest van 8 april 2003
Bij dat arrest werden [appellanten] toegelaten tot bewijs als in dat arrest omschreven, en werd iedere verdere beslissing aangehouden.
5. Het verdere verloop van deze procedure
Naar aanleiding van het tussenarrest van 8 april 2003 hebben [appellanten] vier getuigen doen horen: [partijgetuige] (partijgetuige) en voorts de heren [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
[geïntimeerden] hebben afgezien van contra-enquête.
Daarna hebben partijen over en weer, [appellanten] als eerste, geconcludeerd na enquête, en onder overlegging van de processtukken aan het hof opnieuw uitspraak gevraagd.
6. De verdere beoordeling
6.1 [appellanten] hadden in deze procedure gesteld, zo heeft het hof in zijn tussenarrest onder 2.5 overwogen:
- dat voor de breedte van het op grond van de koopovereenkomst te leveren perceel mede bepalend was een (basalten) paaltje dat zich aan de voorzijde van het perceel aan de [straat] bevond;
- dat de breedte van dit perceel gemeten vanaf dat paaltje ongeveer 14 meter bedroeg en dat dit paaltje ook een van de ijkpunten bij de kadastrale meting zou zijn;
- dat door of namens [geïntimeerden] na de aankoop maar nog vóór de opmeting van het perceel door het kadaster, dat paaltje twee meter verplaatst is, waardoor het geleverde perceel over de volle lengte twee meter smaller was.
Tegenover de betwisting door [geïntimeerden] dat bedoeld paaltje is verplaatst, heeft het hof [appellanten] overeenkomstig het door laatstgenoemden gedane bewijsaanbod toegelaten te bewijzen, dat voormeld (basalten) paaltje door of namens [geïntimeerden] na de koop van het perceel, maar vóór de opmeting daarvan door het kadaster, ongeveer twee meter verplaatst is.
6.2 Het hof acht [appellanten] in dat bewijs niet geslaagd, en overweegt daartoe het volgende.
6.2.1 Vaststaat, dat de koopovereenkomst tussen partijen is gesloten op of omstreeks 5 mei 1998; de notariële transportakte dateert van 26 juni 1998.
Een in eerste aanleg als prod. 2 bij conclusie van antwoord overgelegde kadastrale tekening, voorzien van, naar daarop staat vermeld, "aangewezen grenzen, meetgegevens en waarnemingen", vermeldt tevens dat is opgemeten op 17 september 1998. Die opmeting heeft plaatsgevonden in bijzijn van partijen [geïntimeerde sub 2[ en [appellant sub 1], die daarbij, zoals vermeld staat in het bij memorie van antwoord in het geding gebrachte relaas van bevindingen, ten aanzien van de aangewezen grenzen eensluidende aanwijzingen hebben gegeven.
6.2.2 In hoger beroep hebben [appellanten] (memorie van grieven blz. 2, inleiding, 4e alinea en blz. 5) in aanvulling op hun stellingen in eerste aanleg, nader aangevoerd dat de heer [appellant sub 1] voorafgaande aan de aankoop, tezamen met de heer [getuige 2] het perceel heeft opgemeten, en dat zij daarbij onder meer geconstateerd hebben dat de breedte aan de voorzijde 14 meter was, alsmede de oppervlakte om en nabij de 530 m2.
Als getuige gehoord, heeft de heer [appellant sub 1] desgevraagd van een aan de aankoop voorafgegane opmeting door hem samen met [getuige 2] in het geheel geen melding gemaakt. De heer [getuige 2], eveneens als getuige gehoord, zegt in zijn verklaring, niet zelf het terrein van [appellant sub 1] in zijn geheel, al dan niet samen met iemand anders, opgemeten te hebben; hij ontkent ook maar iets te weten van de maten van het desbetreffende terrein, en zegt daarvan al helemaal niets te weten door eigen constatering of opmeting. Ook van paaltjes, begroeiing e.d. verklaart getuige [getuige 2] niets te weten. [getuige 2] is naar zijn zeggen uitgegaan van de maatvoering van de woning op een bouwtekening, die [appellant sub 1] toen al in zijn bezit had.
6.2.3 Bij het getuigenverhoor heeft de heer [appellant sub 1] als partijgetuige melding gemaakt van een opmeting, die hij samen met de heer [getuige 1] zou hebben uitgevoerd en die - zo wordt door [getuige 1] als getuige bevestigd - zou hebben plaatsgevonden op 25 september 1998.
Volgens getuige [appellant sub 1] kwam de voorzijde volgens die meting uit op 13.80 meter. [Getuige 1] verklaart dat de meting werd uitgevoerd naar aanwijzingen van [appellant sub 1] volgens wie de grens aan de voorzijde, aldus [getuige 1], bij een ijzeren pin of paaltje lag, en dat die meting uitkwam op 14 meter aan de voorzijde. Andere kadastrale tekeningen dan de kadastrale schets die hij van [appellant sub 1] toen deze de opdracht verstrekte had ontvangen, waren niet in [getuige 1]'s bezit; berekeningen, maten en becijferingen van een en ander zijn niet in het geding gebracht.
[getuige 1] verklaart voorts over een nadere meting door hem toen bleek dat de uitgezette woning niet op het perceel paste, maar weet niet of hij toen wederom tot een ijzeren paaltje of ijzeren pin heeft gemeten. Hij verklaart echter uitdrukkelijk dat er in zijn metingen geen betonnen paaltje was betrokken, omdat hem uitsluitend de ijzeren pin aan de voorzijde als markeringspunt van de grens was opgegeven.
6.2.4 De door [[appellanten] tenslotte nog als getuige voorgebrachte heer [getuige 3] (die naar de stellingen van [appellanten] zou kunnen bevestigen dat [geïntimeerde sub 1] doende is geweest met het verzetten van een paaltje op het perceel dat [appellanten] hadden gekocht), heeft als getuige met klem verklaard dat hij zodanige bewering niet heeft gedaan en dat hem van een paaltje niets bekend is.
6.2.5 In de bewering van [appellanten], dat [geïntimeerden] tussen de koop en de kadastrale opmeting het perceel hebben verkleind door verplaatsing van het litigieuze (basalten) paaltje staat de verklaring van [appellant sub 1] als partij-getuige geheel alleen. In de overige getuigenverklaringen wordt geen bevestiging daarvan gevonden: geen van die getuigen weet iets van een betonnen of basalten paaltje, en voorzover zij iets vernomen hebben van een andere aanduiding zoals bijv. een ijzeren pin, of van de wijze waarop opmeting zou of had moeten plaatsvinden, zijn zij geheel afgegaan op hetgeen [appellant sub 1] daaromtrent mededeelde.
6.2.6 Noch een aan de aankoop voorafgegane meting door
de heer [appellant sub 1] samen met [getuige 2] is, bij gebreke van bevestiging daarvan door [getuige 2], bewezen, noch enige andere aan de aankoop voorafgegane opmeting als door [geïntimeerden] gesteld. De opmeting door [getuige 1], samen met de heer [appellant sub 1], die wel heeft plaatsgevonden, is pas uitgevoerd na de kadastrale opmeting van 17 september, op 25 september 1998.
Van een basalten of betonnen paaltje dat op enig moment een rol zou hebben gespeeld, is daarbij geen sprake.
Voorzover er al andere opmetingen dan de kadastrale opmeting hebben plaatsgevonden, zijn deze later uitgevoerd en kan daaraan voor hetgeen door [appellanten] bewezen moest worden, geen gewicht toegekend worden.
Immers daargelaten dat uit niets blijkt, dat bij die "informele" metingen van dezelfde ijkpunten is uitgegaan als die welke door partijen zelf bij gelegenheid van de kadastrale opmeting eenstemmig (onderstreping hof) aan de onderzoeker van het kadaster zijn aangewezen, hebben bovendien die andere metingen, voorzover al uitgevoerd, plaatsgevonden na die kadastrale opmeting en ook nog op eenzijdige mededelingen van de heer [appellant sub 1], zodat eventuele discrepanties daartussen niet toegeschreven kunnen worden aan het heimelijk verplaatsen door [geïntimeerden] van een basalten paaltje vóór de kadastrale opmeting.
6.3 [appellanten] zijn mitsdien, nu partijen over en weer aan de kadastrale opmeting hebben deelgenomen en daarbij zelf - eenstemmig - de aanwijzingen betreffende de grenzen hebben verstrekt, aan die kadastrale vaststelling van het perceel gebonden, óók als de oppervlakte van het perceel achteraf is tegengevallen.
Immers van een garantie van [geïntimeerden] dat het perceel een oppervlakte van 530 m2 had is geen sprake: de overeenkomst bepaalt, evenals de akte van levering, dat verkocht is
"----------
een gedeelte van ------ het kadastrale perceel -------
ter grootte van ongeveer vijf are dertig centiare (530 m2) of zo groot als na opmeting vanwege de Dienst voor het kadaster en de openbare registers zal blijken en zoals schetsmatig gearceerd aangeduid op een door partijen gewaarmerkte, aan deze akte gehechte situatietekening;
---------".
Als gezegd heeft die kadastrale opmeting plaatsgevonden, met de door partijen eenstemmig aangewezen grenzen, waarmede de oppervlakte van het perceel is komen vast
te staan. Van een fout in de transportakte is, gelet op bedoeld uitdrukkelijk voorbehoud ten aanzien van de kadastrale opmeting die nog moest gaan plaatsvinden,
geen sprake.
Zodoende falen de grieven I, IV en V.
6.4 De grieven II en III kunnen evenmin slagen.
Ook in hoger beroep is niet gebleken, dat [appellanten] op enig moment tot en met de opmeting door het kadaster en de bevindingen van het kadaster, die daarvan mede op grond van de door [appellant sub 1] zelf gegeven aanwijzingen het resultaat waren - [appellant sub 1] was zoals vaststaat zelf aanwezig toen de metingen werden verricht - te kennen hebben gegeven dat de bij die opmeting door de onderzoeker van het kadaster gehanteerde grenzen onjuist waren en/of afweken van die welke hun bij de verkoop zijn getoond/ aangewezen of op de schets bij de transportakte stonden aangegeven.
6.5 Nu de hiervóór behandelde grieven alle falen, behoeft de door het hof in zijn tussenarrest onder 2.7 verder genoemde kwestie geen bespreking meer, zodat het hof op die kwestie niet verder ingaat.
6.6 De grieven VI en VII hebben naast de overige, reeds besproken grieven geen zelfstandige betekenis: deze betreffen de kostenveroordeling van [appellanten] als de
in het ongelijk gestelde partij.
6.7 Het hiervóór overwogene voert tot de slotsom, dat
het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van
21 september 2001 moet worden bekrachtigd, dat de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten] moet worden afgewezen en dat [appellanten] ook in hoger beroep als
de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld dienen te worden in de kosten van de procedure, zodat als volgt moet worden beslist.
7. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de in hoger beroep vermeerderde eis van [appellanten];
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] bepaald op € 308,-- aan verschotten en € 2.994,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Kok, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 juni 2004.